Psalms 57

1Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, Altascheth; als hij voor Sauls aangezicht vlood in de spelonk. [057:2] Wees mij genadig, o God! Wees mij genadig, want mijn ziel betrouwt op U, en ik neem mijn toevlucht onder de schaduw Uwer vleugelen, totdat de verdervingen zullen voorbij zijn gegaan.
 gouden Gelijk in de voorgaanden psalm.
,
  altáscheth Dit houden sommigen voor een begin van zeker lied, onder de Joden te dien tijde bekend, waarnaar deze psalm moest gezongen worden. Anderen menen dat het een kort begrip is van den inhoud van dezen psalm, waarin David in het brede zou verklaren dat hij in zijne benauwdheid gewoon was angstig tot God met deze weinige woorden te bidden; te weten, verderf, of verniel niet.
,
 betrouwt Of, neemt toevlucht tot U; en zo in het volgende.
,
 uwer Zie Rth 2:12 , en onder Psa 61:5 , en Psa 63:8 .
,
 verdervingen Of, jammeren, ellenden, ongelukken, rampspoedigheden, rampzaligheden.
2[057:3] Ik zal roepen tot God, den Allerhoogste, tot God, Die het aan mij voleinden zal.
 voleinden Te weten, zijn werk, dat Hij met mij begonnen heeft. Verg. Psa 138:8 ; Phi 1:6 .
3[057:4] Hij zal van den hemel zenden, en mij verlossen, te schande makende dengene, die mij zoekt op te slokken. Sela. God zal Zijn goedertierenheid en Zijn waarheid zenden.
 zenden Zijne hand, hulp, of heilige engelen. Zie Psa 144:7 ; Dan 3:28 , of zijne goedertierenheid en waarheid; gelijk volgt.
,
 te schande Of, tot smaadheid brengende.
,
  zoekt Zie Psa 56:2 .
,
 Sela Zie Psa 3:3 .
,
 waarheid Of, trouw; dat is, Hij zal zijn genadige beloften door dadelijke hulp getrouwelijk volbrengen. Verg. Psa 40:12 , en Psa 42:9 .
4[057:5] Mijn ziel is in het midden der leeuwen, ik lig onder stokebranden, mensenkinderen, welker tanden spiesen en pijlen zijn, en hun tong een scherp zwaard.
 ziel Dat is, ik, mijn persoon.
,
 stokebranden, Hebr. vlammigen, of vlammenden, waardoor hij de vleiers en aandragers verstaat, die hem telkens verrieden en bij Saul aanbrachten, en dien tegen hem ophitsten. Zie 1Sa 23:19-20 , en 1Sa 24:10 , en 1Sa 26:1 .
,
 spiesen Dat is, gelijk spiesen, enz. Hebr. spies.
,
  scherp Verg. Psa 55:22 , en Psa 59:8 .
5[057:6] Verhef U boven de hemelen, o God! Uw eer zij over de ganse aarde.
 Verhef Verg. vs.4, omdat God zich stilhield, maakten Davids vijanden zich wijs dat God op hem niet achtte en hun goddeloos doen voor goed kende, waarmede zij God onteerden. Hierom bidt hij dat God van den hemel op de aarde het tegendeel openlijk tone, tot eer zijner gerechtigheid en waarheid. Verg. Psa 58:11-12 .
6[057:7] Zij hebben een net bereid voor mijn gangen, mijn ziel was nedergebukt; zij hebben een kuil voor mijn aangezicht gegraven; zij zijn er midden ingevallen. Sela.
 mijn ziel Ik was schier in hun net gevangen, ik was aan het vallen, wil hij zeggen.
7[057:8] Mijn hart is bereid, o God! mijn hart is bereid; ik zal zingen, en psalmzingen.
 bereid, Of, gesterkt, zie Psa 108:2 , enz. en de aantekening aldaar.
8[057:9] Waak op, mijn eer! waak op, gij, luit en harp! ik zal in den dageraad opwaken.
 eer Gelijk Psa 16:9 , zie aldaar.
9[057:10] Ik zal U loven onder de volken, o Heere! ik zal U psalmzingen onder de natiën. 10[057:11] Want Uw goedertierenheid is groot tot aan de hemelen, en Uw waarheid tot aan de bovenste wolken. 11[057:12] Verhef U boven de hemelen, o God! Uw eer zij over de ganse aarde.
 Verhef U Gelijk boven vs.6.
Copyright information for DutSVVA